‘Je hebt nog geen foto gemaakt’ zegt hij.
‘Wat voor foto?’
‘Van ons. Das mooi toch, voor op internet, voor je blog. Die drukke man met die hond die altijd langs kwam.’
Ik pak m’n camera. Ik beloof niks.
Hij gaat hard. Blijft nooit te lang hangen. Altijd maar door. Banjert met grote stappen door het platteland en het leven. Voortgetrokken door een chocola-bruine Retriever.
Je hoort hem al van verre aankomen. Heel af en toe heeft hij blond vrouwelijk gezelschap. Zijn oude buurmeisje. Meestal praat hij tegen Lady. Zijn hond. Hij praat hard. Loopt nog harder. De hond bepaald het snelwandel tempo. Met grote stappen en molenwiekend met zijn vrije arm lijkt hij aan het dikke sisaltouw, dat als leiband dienst doet, achter Lady aangesleept te worden.
‘Moet je wel even stil staan en naar de camera kijken’.
‘Wie de hond?’
‘Nee, jij G.’
Hij is trots op de snelheid in welke hij zijn vaste parcours aflegt. Hij weet tot op de seconde hoe lang hij er over gedaan heeft en precies hoe laat hij weer thuis zal zijn. Maar alleen als de zon schijnt want: ‘hahaha, je zult het wel doorhebben, wij zijn mooi weer wandelaars’.
‘Daar komt Een-dag-niet-gelachen weer aan’. Dat was geen verzuchting. Ik had wel schik in de man. En ik noemde hem zo, voordat ik zijn naam wist, omdat hij deze uitdrukking minimaal een keer per conversatie voorbij liet komen. Meestal vaker. Vaak na een grap die mijn lachspier met moeite tot een beleefdheidslachje wist aan te zetten. Iets betreffende een schoonmoeder of zo. En een lachsalvo.
Deze gesprekjes zijn eerder naar boven gericht monoloogjes. In plat Gronings springt hij van de hak op de tak. Ook letterlijk met veel armgezwaai en gehuppel.
‘Ik toeter altijd even als ik langs kom rijden’. ‘O ben jij dat?’ , zeg ik onnozel. ‘Ja, dat vind ik wel grappig, hahaha’. Ik kijk meestal op hem neer vanaf mijn balkon, terwijl de hond rond zijn benen dartelt.
‘Ik zeg altijd maar.....’
En ik denk trouwens niet dat hij een schoonmoeder heeft.
De wereldontvanger in zijn zak staat altijd aan. Nooit helemaal goed afgesteld lijkt het. Zijn jas brengt een raar soort knerpend suizen voort waaruit soms een flard van zin of een muziekfragment uit te ontwaren is. Hij verzameld radio’s. Hij heeft er meer dan driehonderd. ‘Een mens moet iets te doen hebben’. ‘Je moet es bij mij thuis komen. Das mooi toch. Zo’n vent met een huis vol met radio’s. Of niet dan? Kun je leuk een gek stukje over schrijven. ‘Das mooi toch?’ Man Bijt Hond, ‘Kijk je dat wel?’, die zijn ook al eens bij hem wezen filmen. ‘Mooi man.’
Toen hij jong was, was er nog geen Ritalin. Hij werd in zijn eigen woorden naar de domste van de dommen-school gestuurd. Sommige mensen hun lot, wordt al op jonge leeftijd bezegeld. ‘Maar ik weet het allemaal best wel, hoor’.
En gelukkig blijft hij lachen. ‘Ondanks dat aan alles moois altijd weer een eind komt. Het leven meestal een tranendal is en mensen eigenlijk steeds maar slechter worden’.
‘Je moet je niet laten kisten. Hahaha. Weet je wat er dan gebeurd? Hahaha. Dan kom je in kannen en kruiken. Hahaha.’
G. verteld me dat hij een nieuwe televisie heeft gekocht. Een nieuwe breedbeeld. Hij spreid zijn armen. Hij heeft er thuis al twee. Deze is weer een stuk groter. Hij kon deze voor een goeie prijs oppikken in Duitsland. ‘ Zo zijn wij Noordelingen hè, ‘Mooi toch, of niet dan?’
Er zit internet op en weet je wat nou zo gek is, hij heeft hem in Duitsland gekocht en toen hij hem aansloot zat er gewoon Weer.nl en Joetoep op. ‘Zit er gewoon allemaal in. Dat geloof je toch niet. Tis waat.’
En dat je dat vroeger niet had kunnen bedenken. ‘Mooi toch’.
Als hij weer met grote stappen de parkeerplaats is afgebeend haast ik me naar binnen om ook deze grappigheid in m’n notitieboekje te pennen. Als ik het gniffelend nalees, wordt ik plotseling overvallen door het gevoel voor de gek te worden gehouden. In het ootje. Voor het lapje. Joetoep? Het is een beetje te perfect. Misschien dat G. zich wel wat minder slim voordoet, dan hij werkelijk is. Wellicht wil iemand wel iets te graag in de blog.
Hij blijft komen. Blijft praatjes maken.
‘Je hebt die foto nog niet op internet gezet’. Het klinkt niet verwijtend. Misschien een beetje teleurgesteld.
‘Ik voel me net een NSB-er’, verteld hij op mijn laatste dag. Ik vraag hem waarom.
‘Ik moet weer gaan werken’ zegt hij. ‘Is dat niet goed dan?’ vraag ik. ‘Met werken is niks mis’, zegt hij, ‘maar de fabriek waar ik moet gaan werken daar hebben ze net vierhonderd mensen ontslagen. Nu zetten ze op al die vrijgekomen plekken werkelozen aan het werk. Zo doen ze dat, want die hoeven ze amper te betalen. Ik wordt dus verplicht om iemand anders zijn baan in te pikken. Ik heb daar weinig zin in, want volgens mij is dat niet eerlijk’.
Lady trekt ongedurig aan het sisaltouw. Ze moeten weer verder. Als ze samen de Mondenweg op verdwijnen, hij steekt nog abrupt zijn arm op als groet, weet ik dat het voor mij eindelijk mogelijk is om een stukje over hem te schrijven.